Zwemmen is sinds de 16e eeuw een massale activiteit geworden. De eerste wedstrijd werd gehouden in 1515 in Venetië. Aan het begin van de 18e-19e eeuw werden in verschillende Europese landen zwemscholen opgericht. In 1896 werden de herenzwemwedstrijden in het zomerprogramma opgenomen. Sinds 1912 nemen ook vrouwen deel aan wedstrijden in deze sport.
Competities beginnen met voorrondes. De 24 beste zwemmers verdelen 8 personen in 3 heats. In de wedstrijd op 400 m afstand bereiken de 8 beste zwemmers de finale en op 200 m afstand wordt een halve finale gehouden, waaraan 16 personen deelnemen.
De start- en finishpunten helpen bij het identificeren van elektronische sensoren op de wanden van het zwembad en de voetstukken. Daarom wordt de tijd berekend met een nauwkeurigheid van honderdsten van een seconde.
Het Olympisch programma omvat de volgende stijlen: vrije slag, schoolslag, rugslag en vlinder.
Het freestyle zwemmen, ook wel crawl genoemd, vindt plaats op afstanden van 50, 100, 200, 400 en 800 m. Daarnaast doen mannen mee aan wedstrijden op een afstand van 1,5 km. Bij het kruipen bevindt het bovenlichaam van de atleet zich constant boven het wateroppervlak. Het is een zwemmer alleen toegestaan om volledig onder water te gaan bij de start en draai, en daarna tot een diepte van niet meer dan 15 m. De finish wordt geacht te zijn bereikt als de zwemmer de zwembadwand met ten minste één hand aanraakt. Tijdens de bocht is het toegestaan om met de voeten af te zetten.
Wanneer een atleet op zijn rug presteert, kunnen zijn benen onder water zijn. Hij mag bij de start onder water gaan en draaien tot een diepte van maximaal 15 m. Zwemwedstrijden in deze stijl worden gehouden op afstanden van 100 en 200 m.
Schoolslagzwemmen loopt ook op een afstand van 100 en 200 m. In dit geval bevinden de atleten zich met het gezicht naar beneden, hun benen horizontaal en bewegen synchroon. Zwemmers kunnen met elke voet maar één keer rechtop staan. Zorg ervoor dat u bij het draaien en afwerken de wanden van het zwembad met beide handen aanraakt. Het hoofd kan onder of boven water zijn.
De vlinderstijl verschilt van schoolslag doordat de zwemmer de hele tijd met het gezicht naar beneden op het wateroppervlak moet zwemmen. Bovendien moeten zijn armen synchroon naar voren bewegen.
Voor zwemwedstrijden wordt een zwembad gebruikt met een lengte van 50 m en een diepte van 3 m. Het is verdeeld in 8 banen, die zijn gemarkeerd met lijnen en genummerd. De watertemperatuur varieert van 25 tot 27 graden.